Terug naar home actualiteit
Terug naar de actualiteit

liefdevolle dienstbaarheid


‘Als je aan je leven als religieus begint, weet je niet hoe het verloop ervan zal zijn. Ik maakte vreugdevolle, maar soms ook moeilijke periodes mee. Wel is me in de loop van de jaren steeds duidelijker geworden dat “liefdevolle beschikbaarheid en dienstbaar zijn” de hoofdrol hebben gespeeld. God en de mensen liefhebben, dat is alles. Daar draait het om. Die beschikbaarheid en dienstbaarheid zijn mijn levensopdracht geworden. Langzaamaan heb ik dat ontdekt en ben erin gegroeid. Nu ik mijn diamanten feest ga vieren, ben ik daar erg dankbaar voor.’ Met broeder Noud Fonken (Oirschot 1934) heb ik een gesprek op zijn kamer aan de Bogaardenstraat 50 in Maastricht.

geroepen zijn is een ontdekking

‘Als je me vraagt of ik ooit het gevoel heb gehad “persoonlijk door God te zijn geroepen” dan moet ik daarop het antwoord schuldig blijven. Gaandeweg mijn leven heb ik ontdekt dat ik de goede weg heb gevolgd die bij mijn karakter en mijn mogelijkheden aansluit. Geroepen worden gaat niet in een flits, zoals bij Sint Paulus. Ik ben maar een gewone mens, dus is dat bij mij heel langzaamaan duidelijk geworden. Gaande mijn levensweg.’
Broeder Noud Fonken woont in een complex aan de Bogaardenstraat en de Capucijnengang in Maastricht, dat de eerste vijftig jaren van de FIC het hart van de congregatie vormde.

‘Op onze lagere school in Oirschot kwamen regelmatig paters en broeders reclame maken voor hun congregatie. Ik was misdienaar in het klooster van de Zusters Karmelietessen. En ik herinner me nog dat paters Montfortanen de Mis daar deden. Dat gebeurde in de wintermaanden in een ijskoude kapel. De kannetjes met water en wijn mochten pas uit de sacristie worden gehaald als het moment van inschenken aangebroken was. Als ze in de kapelruimte hadden gestaan, was de inhoud vast en zeker bevroren. Ik voelde me tot die paters wel aangetrokken en ging naar hun kleinseminarie. Ik volgde vier klassen, maar toen bleek de studie voor mij toch te zwaar. De docenten adviseerden mij om ermee te stoppen en lichtten daarover ook mijn ouders in. Mijn vader had een folder liggen van de Broeders van Johannes de Deo. “Misschien kun je beter broeder worden, Noud”, zei hij tegen me. Maar toen ik met een groepje vriendjes in De Beyart in Maastricht was geweest – een van hen had er een oom wonen – had ik mijn keuze gemaakt. De broeders daar waren belangstellend, gastvrij en aardig. Ik ben toen in 1951 ingetreden.’

ouderlijk huis

‘We woonden met vader en moeder en vijf kinderen in een vrijstaand huis. De vader van mijn moeder woonde bij ons in. Eromheen lag een forse lap grond die mijn vader bewerkte. Zo nu en dan gaf mijn opa instructies wat er ingezaaid moest worden, maar daar trok mijn vader zich niet veel van aan. Er liep ook allerlei soort kleinvee rond, maar dat alles bracht te weinig op. Daarom was hij parttime werkzaam bij kleine zelfstandige bedrijfjes in ons dorp. Mijn vader hield van orde en regelmaat. Het was een wijs man. Hij ging met ons wandelen, ging mee zwemmen en nam ons mee naar het voetballen bij SOA. Het is op zijn plaats om deze afkorting voluit te vermelden (want het kan ook een andere inhoud hebben): Samenwerking Overwint Alles. Ik heb nooit mee gevoetbald. Ernaar kijken was voor mij genoeg.’

‘Mijn moeder was mild, goedhartig en rechtvaardig. Ze zorgde voor gezelligheid in huis en knoopte de eindjes goed aan elkaar. Wij als gezin kijken nu nog steeds met veel liefde op haar terug. Een lieve moeder is toch wel het mooiste geschenk dat je kunt krijgen. Ik moest met enige regelmaat eieren gaan bezorgen bij de zusters, want moeder was erg sociaal en deelde met anderen van wat er was. Ik herinner me nog een keer dat ze me verbood om op de fiets met een tas vol eieren naar de zusters te gaan. Dat deed ik tóch en natuurlijk klotsten de eieren – die allemaal apart in papier waren verpakt – tegen de stang van mijn fiets. “Laat je tas eens zien”, vroeg ze toen ik thuis kwam. Er lag een drabbige bodem in de tas. “Zie je nou wel dat je beter had kunnen gaan lopen? De zusters krijgen vandaag roerei te eten geloof ik”. Daarmee was de kous af.’

broederleven


Noud (uiterst links) genoot van het communiteitsleven in Miranda de Ebro, Spanje.

‘Na mijn professie in 1953 kreeg ik mijn aanstelling op het toenmalige pensionaat in het landelijke Wehl. Ik deed daar het huishouden en zorgde voor de moestuin. De generaal overste Avellinus Janssens vroeg me om naar Engeland te gaan, waar we in Londen (Wimbledon) een studiehuis hadden. Ik rekende erop dat ik naar Malawi, Sierra Leone of Ghana mocht gaan.

Het verbaasde me dan ook zeer toen ik in een gesprek met Avellinus te horen kreeg dat ik naar Indonesië mocht gaan. Ik vond het vreselijk onhelder wat ik daar moest gaan doen en toch zijn we samen tot een bevredigende oplossing gekomen. Kort daarna vernam ik dat ik naar ons juvenaat in Miranda de Ebro in het noorden van Spanje mocht. Daar was een internaat voor toekomstige Spaanse broeders FIC en ik kreeg de opdracht om als ziekenbroeder te gaan functioneren. Ik heb daar met plezier gewerkt, ook al kwamen er elk jaar tachtig jongens bij die via de voordeur binnenkwamen en al dan niet snel erna, via de zijingang weer naar huis gingen. Het was een leuke communiteit, met veel activiteiten. Het was ook hard werken voor mij. Ondertussen volgde ik de opleiding tot verpleegkundige. En toen het aantal juvenisten erg terugliep, deed ik ziekenzorg in de wijk waarin ons huis lag. Dat vond ik prachtig werk en ik denk er met genoegen aan terug.’

zorg voor eigen medebroeders

‘Op De Beyart hadden we sinds 1934 een eigen ziekenafdeling, in een mooi afzonderlijk gebouw, Sint Lidwina. Tot 1965 werd de zorg verricht door eigen broeders. Br. Frits Baten wilde met de eindveranwoordelijkheid ophouden en mij werd gevraagd naar Maastricht te komen. Mijn medebroeders vonden het heel vervelend dat ik Spanje ging verlaten. Eentje zei er: “Als ze je komen halen met de auto, snijden we alle vier de banden stuk”. Dat vond ik wel aardig dat ze dit zeiden. Maar we zijn toch met een auto met vier goede banden vertrokken.’ ‘Ik werkte vanuit de communiteit Overkant in De Beyart, een groep waarin ik me heel goed thuis voelde en waarin ik jarenlang de medeverantwoordelijkheid heb gedragen. Mijn periode in Sint Lidwina werd voor mij de mooiste tijd van mijn broederleven, omdat ik me serieus had voorgenomen dienstbaar te zijn en mezelf behulpzaam op te stellen.


De tijd dat hij hoofd was van verpleegafdeling Sint Lidwina in De Beyart, vond Noud de mooiste van zijn broederleven.
In de periode dat ik op Sint Lidwina – en later in het Beyartgebouw op de verzorgingsafdeling – werkte, heb ik 239 broeders zien heengaan. Ik heb in twee albums de gedachtenisplaatjes van hen bewaard. Het was intensief maar ook inspirerend werk. Ik maakte mee dat broeders moeite hadden om afscheid van het leven te nemen. Ze twijfelden er soms ook aan of hun leven zinvol was geweest.

Gelukkig wist ik steeds de goede woorden te vinden om hen gerust te stellen. Overdag en in de nachtelijke uren was ik bij hen, want ik ben van mening dat mensen er recht op hebben niet in eenzaamheid te sterven. Veel overlijdens hebben me écht aangegrepen en ik zie vaak nog in mijn herinnering terug, op welke manier ze heengingen. Veelal in alle rust en berusting terug naar hun hemelse Vader die ze zo trouw hadden gediend. Rond 1990 heb ik afscheid van dit werk genomen en heb me aangesloten bij de communiteit aan de Capucijnengang.’

in de rooden leeuw

‘Ik kreeg een kamer in de bovenverdieping van het pand aan de Bogaardenstraat, het huis waar de FIC in 1840 was gestart onder leiding van broeder Bernardus Hoecken. Een kostbaar huis voor ons als broeders. Vanaf 1991 begon daar het Centrum voor ontmoeting en inspiratie en ik voelde me tot dit werk erg aangetrokken. Vanaf het jaar 2000 werk ik aan dit centrum mee. Mijn eerste idee was om, op basis van mijn vaardigheden, me in te gaan zetten voor Aids- en Alzheimerpatiënten. Mijn suggestie werd afgewezen, helaas. Die eerste maanden waren voor mij een pijnlijke en emotionele periode. Nooit heb ik echter het “schip” van de Rooden Leeuw verlaten, omdat ik een vaste innerlijke stimulans voelde om door te zetten.
Je kunt hier beter spreken van “trouw zijn aan waar je aan begonnen bent”. Daar heb ik geen spijt van gehad. Als broeder speel je – zo ontdekte ik – een grote rol om mensen die niet gezien worden, zichtbaar te maken en hen te herstellen in hun menselijke waardigheid. Afzonderlijk en gezamenlijk kun je vaak mensen niet alles bieden waar ze behoefte aan hebben. Maar wat er wél kan en ook gebeurt, is van fundamenteel belang.’
Noud is nog steeds actief betrokken bij het FIC-apostolaat.
Hij werkt als vrijwilliger mee in "In de Rooden Leeuw".
'Ik houd dan steeds een Joods spreekwoord voor ogen: Wie één mens redt, redt de hele wereld'.

Broeder Noud helpt er nu nog als vrijwilliger mee bij de inloop op donderdag. Op de woensdagmiddag functioneert hij bij de inloop van geestelijk en lichamelijk beperkten. Ook maakt hij deel uit van het stafteam.

dankbaar

Noud is de congregatie erkentelijk voor de manier waarop hij de ruimte krijgt en heeft gekregen om zich veelzijdig te vormen. ‘Ik ben blij dat ik verpleegkundige ben mogen worden en me steeds heb mogen bijscholen. Nóg meer ben ik ingenomen dat ik mee heb mogen doen aan een drieweekse bezinningsperiode en dat ik een zesweeks verblijf van vorming en toerusting in Rome heb mogen volgen. Gretig heb ik altijd gebruik gemaakt van het aanbod om mezelf te bekwamen in de taken die van me gevraagd werden. Met name de geestelijke vorming, die ik de laatste tien jaar heb mogen ontvangen, heeft mijn leven als religieus daadwerkelijk verdiept en verrijkt. Ik ben er een gelukkiger mens van geworden. Het liet me ontdekken wat de werkelijke diepte is van de “vruchten van de Geest” , zoals frater Harrie van Geene van de Fraters van Tilburg me bijbracht. Onophoudelijk goed proberen te doen. Elkaars lasten proberen te dragen. Echte en oprechte aandacht te hebben voor de zwakken en zieken, in het spoor van onze eerste medebroeder Bernardus. En heel duidelijk en bewust de parabel van de Barmhartige Samaritaan voor ogen hebben, elke dag opnieuw. Bij dit alles heb ik veel steun van mijn persoonlijke begeleidster zuster Martica, waar ik regelmatig contact mee heb.’

Noud is ook blij met zijn taak als voorzitter van de werkgroep die ons buitenhuis De Schark behartigt. ‘Het is een prachtige buitenplaats, die we – zolang als dat kan – moeten koesteren. Ik ben ook bestuurslid van de stichting Herdenking Amerikaanse Kerstviering 1944. Ook dat moeten we in ere blijven houden, in respect voor onze bevrijders.’

Noud maakt zijn eigen levensmotto ook waar in de zorg voor de huisgenoten van zijn communiteit. In veel kleine en grote zaken de handen uit de mouwen stekend. Het leven leefbaar en zinvol houdend, mede ook in de goede zorg die hij geeft aan vormgeving van gebedsdiensten en Eucharistievieringen in de sfeervolle gebedsruimte in de Rooden Leeuw. Liefdevol beschikbaar zijn en dienstbaar zijn, zijn voor hem zestig jaar lang geen holle frasen gebleken.

Wim Swüste

Bron: Berichten van de Broeders van Maastricht, 2013, nr. 3