|
|
|
samengaan van zakelijkheid en menselijkheid
We spreken met broeder Lucianus Tieleman op zijn kamer in het woonzorgcentrum De Beyart in Maastricht. begin bij het begin
‘Misschien daarom kreeg ik vanuit ons kantoor de opdracht om ordes en congregaties van dienst te zijn. Ik mocht ook de boekhouding van schoolbesturen die onder een kerkbestuur vielen, controleren. Zo doende kreeg ik op dit specifieke gebied een behoorlijke kennis en vaardigheid. Dat zou me later goed van pas komen.’ wil je broeder worden?
een cruciale ervaringVoordat het gesprek verder gaat, wil Lucianus me in een cruciale levenservaring laten delen. ‘Het gebeurde toen ik zeven jaar oud was en we met ons gezin in Amsterdam woonden. Op zekere dag kwam er een meneer bij ons aan de deur, die meldde dat hij controleur was van de belastingen. Hij kwam opmerkingen maken en vragen stellen bij de aangifte die mijn vader had gedaan. “Mijn man is er niet en ik heb geen weet van de aangifte, maar ik wil u natuurlijk wel te woord staan”, zei moeder. De ambtenaar begon allerlei verwijten te maken aan het adres van mijn vader die blijkbaar verkeerde gegevens had verstrekt. Mijn moeder had genoeg verstand van zaken om te weten dat mijn vader nooit ten onrechte om teruggave van belastinggeld zou vragen. Ze was hoogst verontwaardigd en ging in de verdediging. “Ik heb grote bezwaren tegen hetgeen u naar voren brengt”, hoorde ik haar met kracht zeggen. “Mijn man kent de wetten en regels heel erg goed. Hij houdt zich daar altijd aan. Maar hij heeft het volste recht om via de bestaande regels te handelen”. De belastingambtenaar was van haar betoog helemaal onder de indruk en verliet met zijn staart tussen zijn benen het huis. Mijn moeder slaakte een diepe zucht, veegde haar handen aan haar schort af en ging weer aan haar werk.’‘Heel mijn leven heb ik dit gesprek als een leidraad voor mijn handelen meegedragen. Of het nu om geld ging of om bejegening van mensen. Ik houd me altijd en overal aan de regels die gesteld zijn. Maar als ik mogelijkheden zie om – met het recht aan mijn zijde – zaken anders te regelen, dan doe ik dat. Vertaald naar onze financiële overheid: als ik ze pakken kan, dan pak ik ze.’ opkomen voor eigen kwaliteiten‘Na mijn eerste professie in 1944 begon het jaar van het magistraat. In december van dit jaar zouden we als groep broeders de Kerstnachtviering in de Groeve de Schark opluisteren met onze zang. Een plechtigheid die diepe indruk op me maakte: soldaten uit de Verenigde Staten en Engeland die vaak jonger in leeftijd waren dan ik, waren gereed om mee te gaan strijden in het Ardennenoffensief. Als ik in de gelegenheid ben, woon ik elk jaar die bijeenkomst nog bij.’
‘Je moet weten dat toentertijd de congregatie het schoolbestuur was van de scholen waaraan broeders werkzaam waren. Vanuit Maastricht werd beslist welke onderwijsmethoden er werden gebruikt (de meeste door de broeders zelf geschreven), welke leerkracht er in welke school en welke klas zijn beroep uitoefende. Het beheer van de salarissen, het naleven van wettelijke regels en het toezicht houden op de kwaliteit van ons onderwijs, waren allemaal in eigen handen. Ik denk dat dit in alle soortgelijke congregaties van zusters en broeders het geval was, maar het verbaasde me wél hoe er met deze “alleenheerschappij” werd omgegaan.’ ‘Het onderwijsbureau kreeg – onder de strengste geheimhouding – medio juli van elk jaar inzage in de verplaatsingslijst. Deze werd opgesteld door de generale overste. Wij mochten dan nagaan of alles wettelijk wel klopte.’ “genade van staat”‘Jaren en jaren lang had ik de indruk dat medebroeders die aangesteld waren om congregationeel of in communiteiten leiding te geven, over een speciale vorm van “staat van genade” beschikten. Zij wekten nog al eens de indruk op me dat zij de wijsheid in pacht hadden, als het om schoolbestuurlijke en wettelijke zaken ging.Door mijn jarenlange ervaring op het accountantskantoor in Amsterdam, van waaruit ik voor veel religieuzen had gewerkt, kon ik – in mijn ogen – de overheid op zaken attenderen die niet klopten, niet correct waren of zeer onhandig waren. En meestal kreeg ik daarin geen gelijk. Ik heb daar soms écht moeite mee gehad en had er vakmatig veel zorgen over. Maar ik heb me er wel bij neergelegd.’
‘Voor het eerst sinds 1944 kreeg ik te maken met een congregationele overheid die zicht had op en waardering had voor mijn vakmanschap. Het is het mooiste onderhoud dat ik ooit in mijn broederleven heb gehad en ik ben er Remund nog steeds diep dankbaar voor. Ik zag erin het bewijs dat hij begreep dat zijn wijsheid van besturen niet oneindig was, dat hij met groot vertrouwen kon delegeren en dat hij respect toonde voor hetgeen ik als vakman kon presteren en me daar alle vrijheid in gaf.’ ingrijpende veranderingenLucianus kan uren blijven vertellen over de grote veranderingen die er zich in onze congregatie voltrokken in de jaren zeventig en tachtig. Scholen werden overgedragen aan (parochie)besturen of aan stichtingen van schoolbesturen. Bij iedere overdracht dienden de rechten van de broeders die aan de scholen nog werkzaam waren, te worden gegarandeerd. En dat gold ook in hoge mate voor de niet-religieuze docenten die aan de scholen verbonden waren. Gebouwen die door de FIC waren gebouwd, moesten worden overgedragen, etc.‘In de jaren die hieraan vooraf gingen, heb ik mijn best gedaan om de noodzakelijke scheiding te bewerkstelligen tussen de kloosterboekhouding en de schoolboekhouding. Het was namelijk de gewoonte dat broeder overste het financieel beheer voerde over de scholen. Dat gaf nog al eens verwarring en onduidelijkheid. Alle schoolbestuurlijke en schoolfinanciële zaken werden van de oversten overgenomen door ons Onderwijsbureau. Zaken werden gladgestreken, er was veel overleg en er moest goed en deskundig worden geïnformeerd en gecommuniceerd. Ik ben achteraf blij dat we deze “move” goed op tijd hadden geregeld, zodat de overdracht van scholen aan “derden” op goed niveau en deskundig plaats kon vinden.’ sociaal strijdbaarMet smaak kan Lucianus vertellen over zijn strijd met de Nederlandse overheid inzake het feit dat de religieuzen hun salaris als gift aan hun eigen stichting overmaakten. Dat hield wettelijk in, dat ze daarvoor aftrek van de belastingafdracht konden verkrijgen.‘In deze kwestie kwam mijn eerder vermeld verhaal rond mijn moeder weer helemaal van pas: je kunt niet buiten de wet, maar waar je kan moet je pakken wat je pakken kunt. Ik ga er van uit dat van bovenstaande regeling de broeders individueel niet rijker werden. Het geld dat we terugkregen, werd bestemd – en was heel hard nodig – om het werk van onze medebroeders in andere landen mogelijk te maken. Over die teruggave van giftengeld heb ik lang en met succes gestreden, tot in de Hoge Raad van Belastingen in Amsterdam toe. De Konferentie Nederlandse Religieuzen hanteert deze uitspraak ten gunste van de religieuzen nog tot op de dag van vandaag.’ ‘In 1985 nodigde broeder Johan Muijtjens, als generaal overste, me uit om generaal econoom te worden als plaatsvervanger van de ernstig zieke broeder Heribald Lenders. Ik heb die functie tot en met 1988 vervuld en ik voelde me vereerd dat ik deze taak op me mocht nemen.’
Als we ons gesprek afronden, wordt er op de deur geklopt. Broeder Gerard van Geel brengt hem zijn dagelijks bezoek. De emails worden voorgelezen, de brieven doorgenomen en de post beantwoord. “Er is niets dat hem weerhoudt om vakman te zijn en dit te delen met anderen”, gaat het door mijn hoofd. Ik geef de jubilerende Lucianus een ferme handdruk. Zeventig jaar met ons onderweg. Een groot vakman, met een warm menselijk hart. Wim Swüste Bron: Berichten van de Broeders van Maastricht, 2014, nr. 3 |