Terug naar home actualiteit
Terug naar de actualiteit

‘je moet wel jezelf blijven’

Een gouden jubilaris: broeder Frans School. Familieman, schoolmeester, psycholoog, bestuurder, trouwe werker, genieter van het leven. Hij heeft in zijn zeventig levensjaren de gelegenheid benut om aan zichzelf te werken, heeft geleerd van zijn vele ontmoetingen met mensen, en vindt dat hij tóch trouw aan zichzelf moet blijven. ‘Misschien is hier niet iedereen mee tevreden, maar ik beschouw het als een goede levenshouding.’ We laten vijftig jaar inzet in en buiten de congregatie in dit gesprek aan ons voorbij gaan.

aan de voet van die ouwe wester

Frans werd geboren aan de rand van de Amsterdamse Jordaan in de Derde Looiersdwarsstraat. Het gezin telde acht kinderen, Frans is de zesde in de rij. Vader verdiende de kost als metselaar en kon zich gelukkig via verschillende cursussen, georganiseerd door de vakbond, verder ook intellectueel ontwikkelen.   

Broeder Frans School
Na 24 jaar Amsterdam verhuisde het gezin naar het Brabantse Tilburg om wat ruimer te kunnen wonen. ‘Bij ons thuis heerste een hechte onderlinge band. Dat is nu nog zo. En daar ben ik heel dankbaar voor. Het is een genade als je uit een goed gezin komt, waar je elkaar – ook al kiest ieder zijn eigen weg – bij de hand blijft houden. Wat er ook gebeurt. Een van mijn vijf zussen beëindigde op vakantie in Oostenrijk zelf haar leven. De man van mijn nichtje maakte een val van een hoge steiger en overleefde het niet. Zijn vrouw was 8 maanden zwanger van hun derde kind.’ ‘Dan is het mooi dat er aandacht en meeleven is; dat je elkaar tot steun kunt zijn en dat je ook zelf die steun kan geven. Ik heb een extra hechte band met mijn jongste zus. Daar ga ik af en toe mee op vakantie en dat doet me goed. We gaan bij elkaar op bezoek en bellen regelmatig met elkaar om bij te praten. Dat is – mijn medebroeders niet te na gesproken – een mooi geschenk in mijn leven. Iemand waarmee je heel veel kunt delen. Prachtig.’

vorming tot broeder



Frans School (staande, tweede van rechts) na zijn professie in 1965 samen met zijn groepsgenoten.
   ‘Ik zat niet op onze parochieschool. Mijn ouders stuurden me naar de Broederschool aan de Stadhouderskade. In de zesde klas zat ik bij broeder Michaëlo Berkelmans. Die had de klas met de beste leerlingen. En uit die klas werden ook de klooster- en priesterkandidaten “gevist”. Hij kwam met mijn ouders praten of ik niet naar Zevenaar mocht gaan. Zelf had ik daar best wel vrede mee, want onderwijzer worden vond ik prima.
Ik had er nog niet zoveel idee van wat het broeder-zijn zou gaan inhouden, maar de manier waarop de broeders leefden, met ons meesportten en de wijze waarop ze met elkaar omgingen, stonden me wel aan.’
‘De sfeer in het juvenaat was die van een klein dichtgeplakt dorp. Er was geen contact met “buiten”. Alles gebeurde op “eigen grondgebied”. Ik besefte pas goed in mijn latere levensjaren, dat we in de gang naar ons volwassen-worden nogal krampachtig werden bejegend. Dat is geen verwijt, want de tijdsgeest was toen zo, maar wel jammer. Gelukkig kregen we wat meer “lucht”, toen broeder Louis Janssen overste werd in Zevenaar.’
‘Op de kweekschool aan de Tongerseweg in Maastricht hadden we persoonlijke gesprekken met broeder Bruno van der Made en werden we goed bij de tijd begeleid door de Jezuďeten Renckens en Rietmeijer. We volgden het leven en werken van de broeders daar van een afstand. Maar in het noviciaat in De Beyart ontdekte ik pas werkelijk wat het religieuze leven ging inhouden. Ook daar vond ik – achteraf gezien – de vorming, die gericht zou moeten zijn op een groei naar een volwassen seksualiteit, bekrompen en niet open. Er was geen positieve benadering van de lichamelijkheid. Toch legde ik voldoende gemotiveerd mijn eerste geloften af in 1965.’
‘Toen ik – na 8 ŕ 9 jaar – toe was aan mijn eeuwige professie, raakte ik in een crisis. Ik was lid van de kleine communiteit aan de Groesbeekseweg in Nijmegen. Het waren kerkelijk en maatschappelijk roerige tijden, met veel broeders die uittraden, en dat alles trok een diep spoor in mijn leven. Het maakte me onzeker over mijn toekomst als broeder. Ik ben mijn toenmalige medebroeder Theo Mandos, maar ook de andere broeders zeer erkentelijk dat ze me toen met veel invoelingsvermogen gesteund hebben. Zo kon ik – na verkregen uitstel – professie doen in de vorm van een “binding voor onbepaalde tijd”. In de loop der jaren, toen broeder-zijn heel duidelijk mijn weg bleek te zijn, werd deze aparte vorm van binding in feite een professie voor het leven.’

studie en werk

‘De eerste jaren van mijn broederleven was ik onderwijzer in Heerlen en Nijmegen. In de laatst genoemde stad werkte ik o.a. met broeder Joep Drummen aan de Titus Brandsmaschool in een achterstandsbuurt. Mij werd gevraagd om sociale psychologie te gaan studeren aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, nu Radboud Universiteit. In 1982 rondde ik mijn studie met succes af en kreeg ik een baan bij het “Begeleidingsorgaan voor internaten voor schippers- en kermisjeugd”.   

Frans begon zijn 'loopbaan' als onderwijzer in het team van de Pius X basisschool te Heerlen.
Met een team van drie personen gaven we ondersteuning aan directeuren, medewerkers en ouders van zo’n 23 internaten. We ontwikkelden o.a. pedagogische beleidsplannen, bevorderden de ouderparticipatie en de deskundigheid van groepsleiding en ondersteunden de internaten op organisatorisch gebied. De schippersinternaten zijn gesticht op basis van een bepaalde levensbeschouwelijke grondslag: Nederlands-Hervormd, Gereformeerd, Reformatorisch, Rooms-Katholiek en algemeen. Ik vond het erg boeiend en interessant werk, dat ik tot september 1994 heb mogen doen.’


Tijdens het Nederlands kapittel in 1994 werd Frans (links) gekozen tot lid van het provinciaal bestuur.
   ‘Het kapittel van 1994 koos me toen als lid van het provinciaal bestuur en die taak heb ik tot 2012 mogen vervullen. Ik heb de broeders Theo Mandos, Piet Sewalt, Maarten Bouw, Theo Broelman en Kees Gordijn als provinciaal overste meegemaakt. In deze functie heb ik de persoonlijke gesprekken met broeders als erg kostbaar ervaren. Je ontdekt dan dat ieder op zijn eigen wijze vorm geeft aan zijn broeder-zijn, maar dat de onderlinge band hecht is.
In alle eerlijkheid kan ik zeggen, dat ik daardoor meer van de congregatie ben gaan houden.’
‘Mijn sterke kanten waren: het maken van beleidsnotities en bestuursverslagen voor de provinciale kapittels, de redactie voeren van onze “Mededelingen”, het mede sturing geven aan de ontwikkelingen van het woonzorgcentrum De Beyart, en het begeleiden van de opheffing van de communiteiten Amsterdam Postjesweg, Nijmegen Sterreschansweg en Rotterdam Mathenesserweg. Met name dit laatstgenoemde werk vroeg een groot invoelingsvermogen en voorzichtigheid. Het gaf voldoening dat het goed kon worden afgerond.’

meeleven met slachtoffers

‘In de loop van 2010 begonnen steeds meer droevige feiten van seksueel misbruik naar boven te komen. Broeder Theo Broelman was, als toenmalige provinciaal overste, daarvoor de eerste aanspreekpersoon. Na zijn overlijden nam broeder Kees Gordijn zijn taak over en deze vroeg me hem bij zijn inzet rond het luisteren naar en meeleven met de slachtoffers ter zijde te staan. Dat heb ik mogen voortzetten, nadat ik mijn achttienjarige periode als lid van het bestuur had afgerond. Alhoewel er nog steeds meldingen binnenkomen, denken we dat dit tragische proces eind 2015 kan worden afgerond.’


In de kleine communiteit aan de Groesbeekseweg in Nijmegen voelde Frans de steun van zijn huisgenoten.
  ‘In de manier van bejegenen van de slachtoffers zitten Kees en ik op eenzelfde lijn, daarbij gesteund door de collega’s in het bestuur en het gehele provinciaal kapittel van 2012. Het is voor degenen die het overkwam een uiterst dramatisch en traumatisch gebeuren geweest. Met empathie naar hun persoonlijke verhalen luisteren en oprecht schuld bekennen namens de congregatie, is een eerste “gebaar”.

Kees en ik nemen actief deel aan de gesprekken. Daarnaast is mijn aandeel dat ik de gegevens verzamel, nazoekingen doe in ons congregatiearchief, de dossiers bijhoud, informatie verstrek aan het “Meldpunt” en de verweerschriften schrijf. Ik verzorg ook de hele correspondentie bij de financiële afwikkeling.’
‘We bieden de slachtoffers een traject aan van “mediation”. De meesten maken daarvan gebruik. Het is een diep menselijk gebeuren, van inleven en invoelen. Van erkennen dat het misbruik heeft plaatsgevonden, het slachtoffer onvoorwaardelijk geloven en hem helpen deze zwarte bladzijde in zijn leven om te slaan. Bij ons staat het slachtoffer centraal. We proberen als FIC een beetje te herstellen van de schade die er in het verleden door medebroeders helaas is aangericht.’
‘Als je met zo’n man, vaak bijgestaan door zijn echtgenote, familielid of vriend, oog in oog aan tafel zit, gaat er veel door hem maar ook door mij heen. Verschrikkelijk wat hij heeft moeten doorstaan en dramatisch dat hij het zo lang heeft moeten meedragen. Zulke gesprekken zijn voor alle betrokkenen zeer indringend en ook pijnlijk. Maar we krijgen voor deze aanpak veel positieve reacties terug. Dat komt vooral door het feit dat slachtoffers zich eindelijk serieus genomen voelen.’

leren omgaan met jezelf

Frans School maakt dankbaar gebruik van de kansen die hij krijgt om meer zicht te krijgen op zijn eigen groei als broeder en mens. ‘Ik kom daardoor dichter bij mezelf, bij God en bij de ander. Het leert me om aandachtiger in het leven te staan. Om meer open te zijn voor anderen.
Om duidelijker de sporen van God in het leven van elke dag te zien. Omwille van wie je bent, ben je geliefd bij God en de mensen. Zonder opsmuk, in alle eenvoud.’ ‘In 2001 mocht ik in Wales een “Course on apostolic spirituality” volgen die drie maanden duurde, met daarin een 30-daagse Ignatiaanse retraite. Daarvóór had ik in 1997 bij de broeders Johan Muijtjens en Toon Verkoijen deelgenomen aan een FIC internationale drieweekse toerusting in Duizel.   

Vrijwel dagelijks gaat Frans op de fiets naar het bestuurskantoor aan de Prins Bisschopsingel om er werken.
En vanaf begin 2009 deed ik mee aan de “FIC geestelijke reis” die we met de deelnemers vanuit de verschillende gebieden waar de FIC werkzaam is, in maart 2010 in Wahlwiller samen hebben verdiept. Heel verrijkend en vooral toerustend: opnieuw het beste van jezelf proberen te geven en zo een nieuwe start maken met je leven.’
‘Dat ervaar ik ook bij mijn deelname aan de Vincent Leergang en de Vincentiaanse pelgrimstocht door Frankrijk. Ik ben heel dankbaar dat ik dit alles heb mogen meemaken. In de loop van de jaren ben ik een rijper en wat evenwichtiger mens geworden, waarbij ik zoveel mogelijk probeer mezelf te blijven.’

internationale communiteit

Sinds januari 2013 is Frans lid van de internationale communiteit Emmaüs aan de Burgemeester Cortenstraat in Maastricht. Vrijwel dagelijks fietst hij van daaruit naar het FIC-kantoorgebouw aan de Prins Bisschopsingel om daar werkzaamheden voor het provinciaal bestuur te verrichten.
‘Het samenleven met acht medebroeders uit Indonesië, Ghana en Nederland vind ik een uitdaging die me prikkelt. Altijd al heb ik interesse gehad in andere culturen. De voertaal in onze communiteit aan tafel, bij de recreatie maar ook bij het gebed, is Engels. Dat valt niet altijd voor iedereen mee, maar door daaraan trouw te blijven, schep je ook een onderlinge band. Ik probeer bij te dragen aan de sfeer en de gezelligheid en mag ervaren dat dit door mijn huisgenoten wordt gewaardeerd. Een paar maal per jaar hebben we een recollectiedag, die door een van ons wordt voorbereid. Er wordt dan een thema behandeld middels teksten, gebeden en liederen, maar vooral ook door een lange periode van stilte voor persoonlijke reflectie. We sluiten dat dan af met een open uitwisseling van persoonlijke ervaringen en met een viering. Zulke dagen leveren een speciale bijdrage aan onze onderlinge verbondenheid.’


Het samenleven met acht medebroeders uit Indonesië, Ghana en Nederland in de communiteit aan de Burgemeester Cortenstraat in Maastricht vindt Frans een uitdaging die hem prikkelt.
   ‘In Vlaardingen, waar ik heel lang gewoond heb, was ik gastlid en diaken van een PKN-wijkgemeente die wekelijks samenkomt in de eigen Bethelkerk. Die bijeenkomsten en vieringen mis ik nog heel erg. In de Maastrichtse parochies, en soms ook in de vieringen in De Beyart, mis ik toch wel een sfeer die aansluit bij mijn eigen wijze van geloven en vieren. Ik accepteer dat als een gegevenheid en lijd daar niet al te zwaar onder.’

‘Over vieren gesproken,’ zegt Frans als hij zijn papieren ordent waarop hij ons gesprek minutieus heeft voorbereid, ‘ik weet nog niet hoe ik mijn feest ga vieren. Ik hoop dat dit gebeuren kan met familieleden, vrienden en medebroeders. Ik zal daarbij getuigen van mijn grote dankbaarheid. Dank omdat huisgenoten me door een keuze-crisis hebben heen geholpen, omdat ik veel kansen heb gekregen in mijn studie en bestuurlijk werk, en vooral dankbaar voor de goede relatie die ik mag hebben met mijn medebroeders, mijn familie, mijn vriendinnen en vrienden.’

Wim Swüste