Geschiedenis van de congregatie
in vogelvlucht
Onze congregatie is bekend onder een drietal namen.
De officiële naam luidt Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis van de heilige Maagd Maria. In het Latijn: Fratres Immaculatae Conceptionis, vandaar ook de benaming Broeders FIC. De meer gebruikelijke naam is die van Broeders van Maastricht, naar de stad waar de congregatie gesticht is.
Het eerste begin
Onze congregatie is gesticht op 21 november 1840 in Maastricht door de priester Louis Rutten en onze eerste broeder, Bernardus Hoecken.
Louis Rutten (1809-1891) was als jonge priester begaan met het lot van de arme bevolking in het Maastricht van de eerste helft van de 19e eeuw, waar kinderarbeid en gebrek aan scholing de ontwikkelingskansen van deze bevolkingsgroep beperkten. In het najaar van 1837 begon hij met geven van godsdienstlessen voor de allerjongsten in een kerkportaal van de Sint Servaaskerk, stichtte weldra twee kleuterscholen en organiseerde in de avonduren cursussen voor fabrieksarbeiders.
De toeloop was zo groot, dat het initiatief aan zijn eigen succes ten onder dreigde te gaan. Onderwijzen van de jeugd bleek toch niet zo heel eenvoudig. Dit bracht Rutten op het idee een congregatie van mannen op te richten, met als doel het geven van onderwijs.
De feitelijke uitwerking verliep niet van een leien dakje. Er moesten aspirant-leden gevonden worden om de congregatie te kunnen beginnen. En deze mensen moesten ergens kunnen leren hoe je het leven in een religieuze congregatie vorm geeft.
In 1839 slaagde Rutten er in de basis te leggen voor zijn congregatie. Hij kwam in contact met de 29-jarige zoon van een houtdraaier en winkelier, Jacques Hoecken (1810-1880) uit Tilburg. De Broeders van Gent gaven gelegenheid in hun klooster te Sint Truiden in België de voorgeschreven voorbereiding op het kloosterleven te beginnen. Eind februari 1840 begon Hoecken onder de kloosternaam broeder Bernardus zijn religieuze vorming.
In november 1840 achtte Rutten de tijd rijp om broeder Bernardus naar Maastricht te halen. De beginnende kloosterling vond onderdak in het pand ‘In de Rooden Leeuw’ in de Bogaardenstraat. Daar droeg Rutten op 21 november 1840, feest van Maria Presentatie de heilige mis op, nadat de deken van Maastricht de bidplaats had ingezegend. De congregatie FIC was daarmee officieel begonnen.
Zie ook onze stichters
Snelle groei
De eerste communiteit was drie man sterk. In de jaren die volgden kende de congregatie een snelle groei, zowel wat betreft het aantal leden als de werkzaamheden. In 1848 waren er al dertig broeders, verdeeld over acht huizen in Nederland en België. De broeders gaven onderwijs in kleuterscholen en lagere scholen, werkten aan een instituut voor doven, beheerden weeshuizen en kostscholen en deden aan ziekenverpleging. | |
Onze oudste foto waarop Broeder Bernardus te zien is. (vlak naast het muurtje) |
De snelle aanwas gaf broeder Bernardus de nodige kopzorgen, want hoe zorg je er voor dat de nieuwe leden gevormd worden tot goede kloosterlingen? Voor Rutten was dit geen probleem; hij vond het nauwelijks bezwaarlijk pas ingetreden novicen meteen aan het werk te zetten in een school of bij de ziekenverpleging. Dit verschil van opvatting tussen beide mannen, simpel gezegd: was men nu broeder geworden om te bidden en daarbij ook te werken of omgekeerd, zou niet opgelost worden. Een dilemma trouwens, dat altijd is blijven spelen in de congregatie; nu eens overheerste bij de opeenvolgende besturen het contemplatieve element, dan weer het actieve.
Ook na de beginjaren ging de groei van de congregatie onverminderd door. In tal van plaatsen in Nederland zochten pastoors, kerkbesturen, leiding van Sint-Vincentiusverenigingen naar een goedkope oplossing voor het personeel van hun scholen. Rutten en broeder Bernardus hadden moeite zich de vele, soms lastige aanvragers van het lijf te houden. Gaandeweg waaierde de congregatie dan ook uit met vestigingen in diverse plaatsen in Zuid- en West-Nederland.
Onze kweekschool te Maastricht | |
Aan de vele aanvragen om broeders zou niet kunnen worden voldaan, als zich niet tegelijk voldoende aanwas van aspirant-broeders voordeed. Van de talloze kloosterroepingen in de tweede helft van de 19e en eerste helft van de 20e eeuw in Nederland trok ook onze congregatie de vruchten. Uit alle gebieden waar de broeders gevestigd waren – Limburg, Brabant en West-Nederland – meldden zich jongens en jonge mannen om broeder te worden.
|
Na 1920 liep het in Nederland storm met de aanmeldingen voor het religieuze leven. Dit noopte de congregatie er toe naast de kweekschool in Maastricht een tweede juvenaat te openen. In het Gelderse Zevenaar werd een juvenaat opgericht waar de aspiranten van 12-15 jaar hun opleiding kregen.
De gestage groei van het aantal broeders had zijn hoogtepunt in de jaren ’50 van de vorige eeuw, toen de congregatie circa 950 broeders telde. Daarna ging het in Nederland in rap tempo bergafwaarts met de belangstelling voor het kloosterleven. Ook in de Nederlandse provincie nam het aantal aanmeldingen sterk af, om in de jaren ’70 volledig tot stilstand te komen. Op dit moment telt de congregatie 300 leden, waarvan 63 in Nederland. | |
Ons juvenaat te Zevenaar |
Kaart van alle verstigingsplaatsen in Nederland
Overzicht van de plaatsen in Nederland waar de Broeders geleefd en gewerkt hebben c.q. tot op heden leven en werken.
Onderwijs
Was er in de beginjaren nog sprake van werkzaamheden op het gebied van ziekenverpleging en beheer van weeshuizen, deze taken werden in de loop van de tijd af gestoten en legde de congregatie zich zo goed als volledig toe op onderwijs.
| |
In het algemeen heeft het reguliere onderwijs van de broeders in Nederland zich beperkt tot jongens – onderwijs aan meisjes verbood de kloosterregel – van ongeveer zes tot circa vijftien jaar. De scholen van de broeders waren opgezet volgens het indertijd geldende Nederlandse onderwijssysteem: lager onderwijs voor 6 – 12-jarigen, gevolgd door het uitgebreid lager onderwijs (ulo), voor de leeftijdsgroep 12 – 15 jaar.
|
Daarnaast hadden de broeders in enkele plaatsen ook kweekscholen voor de opleiding tot onderwijzer onder hun hoede. In het reguliere middelbaar onderwijs voor de categorie 12 – 18-jarigen waren onze broeders niet werkzaam.
Voor de jeugdige leeftijdscategorieën verzorgden de broeders ook bijzondere vormen van onderwijs of jeugdopvang. Er waren kostscholen met lager en ulo-onderwijs in Weert en Amersfoort, een lagere school voor jongens uit schippersgezinnen in Nijmegen, een school voor dove kinderen in Sint Michielsgestel. Voorts werd op verschillende plaatsen onderwijs gegeven aan kinderen met een verstandelijke beperking.
Onderwijsmethoden
De kwaliteit van het onderwijs hangt niet alleen af van de bekwaamheid van de onderwijzers, maar ook van de in de school gebruikte onderwijsmethoden. Aanvankelijk hadden de broeders de kennis en kunde niet, noch de tijd om zelf lesboekjes en schoolmethoden samen te stellen en maakten zij gebruik van bestaand lesmateriaal. Meestal ademde dat een neutrale of een wat vage algemeen christelijke geest uit. Vandaar dat na verloop van tijd de behoefte groeide eigen lesmethoden te ontwikkelen.
In het begin van de twintigste eeuw, vooral in de jaren 1920 – 1960, beleefde het methodenwerk zijn bloeitijd. Er werden door de broeders methoden geschreven voor zo goed als alle vakken van de lagere school. Succesvol waren de methoden voor aanvankelijk lezen – compleet met wandplaten, letterbord en letterdoos - , voor schrijven, Nederlandse taal en rekenen. Ook werden lesboeken op de markt gebracht voor vaderlandse geschiedenis, aardrijkskunde en andere schoolvakken. De door de broeders ontwikkelde methoden werden niet alleen op de eigen scholen gebruikt, maar vonden gretig aftrek op tal van andere scholen, zowel katholieke als niet-katholieke.
| | |
Niet onvermeld mag blijven de uitgaven op het gebied van katechese. Absolute koploper onder de congregatie-uitgaven was het in 1918 verschenen godsdienstig leesboekje voor de kleintjes, getiteld ‘Ons voorbeeld’, dat maar liefst veertig herdrukken kende. Andere uitgaven ten behoeve van het godsdienstonderwijs volgden, waarvan de methode ‘Met brandend hart’, dat in samenwerking met de paters Jezuďeten na de tweede wereldoorlog werd uitgegeven, het bekendste is.
Tenslotte, het was niet allemaal pure ernst met de boeken die door onze broeders tot stand kwamen. Naast de vele schoolmethoden en uitgaven op godsdienstig gebied werden ook jeugdboekjes geschreven, met als topper de serie ‘Wipneus en Pim’, die tot op kort geleden nog herdrukken beleefde.
België
Een stuk van de historie van de congregatie is verbonden met België. Medestichter broeder Bernardus had zijn eerste kloosterlijke vorming bij de Broeders van Gent, in het Belgische stadje Sint Truiden. De kloosterlijke regel van deze broedercongregatie lag ten grondslag aan het eerste reglement van de congregatie, waar in 1841 kerkelijke goedkeuring op verkregen werd.
Huis van de Broeders in Hasselt | |
In België was de behoefte aan broeders voor de scholen niet anders dan in Nederland. Dus werd ook van daaruit in Maastricht aangeklopt. Achtereenvolgens ontstonden vestigingen in Hasselt, in het Waalse Lize bij Luik en het nabijgelegen Seraing, en in Tessenderlo, in de buurt van Hasselt. Bijkomend voordeel van de vestigingen in het Franstalige Wallonië was de mogelijkheid voor de broeders om goed Frans te leren spreken.
Financiële omstandigheden alsook de eis van de Belgische overheid voor het bezitten van Belgische onderwijzersdiploma’s waren redenen om zich geleidelijk uit België terug te trekken. In 1884 werd de eerste vestiging verlaten (Tessenderlo) en de 1902 de laatste (Lize-Seraing) |
Indonesië
De emancipatie van het katholieke bevolkingsdeel dat sinds de laatste decennia van de 19e eeuw toenam, uitte zich in de aanvang van de 20e eeuw ook in een grootse missiebeweging. Deze missiegeest werd vaardig bij diverse congregaties van paters, zusters en broeders, en ging ook niet ongemerkt aan onze congregatie voorbij. De als plicht gevoelde behoefte om zich daadwerkelijk in te zetten voor de missie buiten Nederland werd in 1920 tot uitvoering gebracht met een vestiging te Yogjakarta op het eiland Java.
Het leven en werk van de eerste broeders-missionarissen op Java verschilde niet veel van dat in Nederland. Het schoolsysteem, inclusief de leerstof, was in grote lijnen hetzelfde als in het moederland. Het Nederlands was ook de voornaamste voertaal bij het
onderwijs.
En de kloosterlijke dagorde verschilde evenmin nauwelijks van de Nederlandse.
| | |
Tussen de stichting in 1920 en de Tweede Wereldoorlog kende het werk van de broeders een rustige ontwikkeling. Er kwamen regelmatig nieuwe broeders voor het groeiend aantal scholen. De eerste inheemse broeders traden in de congregatie. Het aantal huizen groeide tot zes; in volgorde van oprichting: Yogyakarta, Muntilan, Surakarta, Ambarawa, Semarang en Bara.
Na wereldoorlog II
De Tweede Wereldoorlog vormde een keerpunt in tal van opzichten. Tijdens de Japanse bezetting in 1942, kregen alle westerlingen een verbod om onderwijs te geven. Net als vrijwel alle andere Europeanen werden ook de broeders geďnterneerd. Negen van de 75 broeders overleefden dit niet.
In augustus 1945 capituleerde Japan. In dezelfde maand riepen Indonesische nationalisten de Republiek Indonesia uit. De onafhankelijkheid , die in december 1949 door Nederland erkend werd met de soevereiniteitsoverdracht, bracht een totale omschakeling met zich mee in het leven en werken van de broeders.
| |
Het Nederlandse koloniale onderwijs maakte
plaats voor het Indonesische stelsel. Voertaal werd het Bahasa Indonesia. De Nederlandse nationaliteit diende verruild te worden voor de Indonesische. Gaande weg na 1950 verdween het Nederlandse stempel van de congregatie op Java en maakte plaats voor een Indonesische signatuur. Het aantal Indonesische broeders nam snel toe. Ook bestuurlijk kreeg de Indonesische afdeling meer zelfstandigheid. Het werk bleef grotendeels hetzelfde; onderwijs was en bleef de hoofdtaak, ook in de nieuwe huizen die na 1945 werden opgericht. |
Momenteel is de Indonesische provincie met 145 broeders de grootste provincie van de congregatie. Naast de huizen op Java zijn er vestigingen gekomen op Bali en Timor.
Naar een internationale congregatie
Uitbreiding van het aantal missiegebieden was in de jaren vijftig een belangrijk bestuurlijk item, daartoe gestimuleerd door de kerkelijke overheid. De verwachting was dat het missiewerk nieuw elan zou brengen voor het religieuze leven en ook tot nieuwe roepingen zou leiden uit de missiegebieden zelf.
Achtereenvolgens vestigden de broeders zich in Chili (1952), Sierra Leone (1959), Pakistan (1960), Malawi (1960), Ghana (1965) en Zambia (1977).
Om voldoende broeders vrij te kunnen maken voor de nieuwe vestigingen werden in Nederland op diverse plaatsen de scholen overgedragen aan leken.
De verwachting van nieuwe roepingen werd niet overal bewaarheid. In Chili was nauwelijks enige aanwas. Voor het bestuur was dat reden in Spanje in 1965 een juvenaat te starten, maar dit bleek geen succes, zodat een twintig jaar later dit experiment beëindigd werd.
| | Het generaal bestuur met de provinciale
oversten in 2012 |
Even kortstondig was het verblijf van de broeders in Pakistan, in Sierra Leone, in Zambia. Om uiteenlopende redenen – politieke omstandigheden, verschillen in cultuur en godsdienstige beleving, gebrek aan toekomstperspectief, personeelstekort – werden deze missies na verloop van jaren weer opgeheven.
De congregatie zocht nooit op eigen initiatief geheel zelfstandig een gebied uit om zich daar te vestigen. Altijd waren het buitenstaanders, niet zelden oud-leerlingen van de broeders, - missiepaters, andere geestelijken, soms leken – die een verzoek deden om broeders voor het onderwijs ter plaatse. De vestiging in Ghana was in zoverre een uitzondering, dat het beroep op de congregatie door de witte paters aldaar niet primair het onderwijs betrof. Het bestuur kreeg namelijk het verzoek om de leiding over te nemen van de Broeders van Sint Jozef, een door een pater gestichte inlandse broedercongregatie. In 1966 vond de intrede plaats van 18 broeders en was daarmee de fusie van deze congregatie met de Broeders FIC een feit.
Bestuurlijke ontwikkeling
De uitwaaiering van de congregatie over de verschillende landen vereiste een andere bestuurlijke organisatie. Tot midden jaren ’60 van de vorige eeuw werd de congregatie vanuit Maastricht geleid door het algemeen bestuur, hoofdbestuur genaamd. Dit centrale bestuursmodel sloot niet goed meer aan bij het ontstane internationale karakter van de congregatie.
Het eerste provinciaal bestuur van Nederland, 1966 | |
Om recht te doen aan de eigenheid van de verschillende missiegebieden en ontwikkelingen ter plaatse ruimte te bieden werd besloten tot een nieuwe bestuurlijke inrichting. In het kapittel van 1967 werd de congregatie onderverdeeld in provincies, elk met een eigen provinciaal bestuur. De provinciale besturen werden verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van de congregatie en het welzijn van de broeders in de betreffende provincie. Het generaal bestuur in Maastricht kon zich sindsdien meer toeleggen op de hoofdlijnen van beleid. |
Het verhaal gaat verder
De congregatie bestaat nu uit 5 provincies: Chili, Ghana, Indonesië, Malawi en Nederland.
Er zijn nog slechts enkele Nederlandse broeders werkzaam in de andere provincies. Het doel, zelfstandige voortzetting van het werk van de congregatie buiten Nederland, is gerealiseerd. Indonesië en Ghana zijn uitgegroeid tot grote provincies, inmiddels in aantal groter dan de Nederlandse provincie. Chili en Malawi zijn klein van omvang gebleven; de aanwas met eigenlandse broeders is hier slechts in beperkte mate gelukt. Maar waar eertijds broeders uit Nederland missioneerden, zijn het nu broeders uit Indonesië en Ghana, die hun medebroeders in de andere provincies de helpende hand reiken.
De viering van het 175-jarig bestaan in 2015 kreeg als motto mee ‘het verhaal gaat verder’. In de loop der jaren zijn de idealen van mgr. Louis Rutten en broeder Bernardus Hoecken op tal van plaatsen wereldwijd uitgedragen. In Nederland neemt het aantal broeders steeds verder af, maar elders sluiten zich jonge mensen aan.
| | |
Ook al wordt de congregatie als geheel kleiner, het verhaal van FIC dat in 1840 begon, gaat verder, overal waar mensen zich geraakt weten door wat ooit de stichters bezielde.
Bron: P.H.J. Ubachs: Meesters uit Maastricht, 1999
Samensteller: Jos van Eijden
|